Limitarisme, Easterlin (paradox) en Aristoteles

Limitarisme

Sinds kort staat limitarisme ineens volop in de belangstelling. Een column van Sander Schimmelpenninck in de Volkskrant, een artikel in het FD, en op BNNVARA een discussie over limitarisme . Toch is dit geen nieuw begrip al moet ik eerlijk toegeven dat ik het ook niet kende. Het is al veel eerder gemunt door prof. dr. Ingrid Robeyns. Zij stelt dat er een maximum aan rijkdom zou moeten zijn. Ofwel een bovengrens aan wat een mens aan inkomen en vermogen mag vergaren. Er is immers ook een ondergrens voor wat we in een geciviliseerde maatschappij als de onze acceptabel vinden. Daaronder moeten we mensen ondersteunen zodat ze niet onder deze armoedegrens geraken. Zou een bovengrens dus ook niet tot de mogelijkheden behoren of moeten kunnen behoren?

De hier zeer beknopte toelichting over politiek filosofe Robeyns en haar limitarisme doet geen recht aan haar en haar werk maar helpt om een idee te krijgen. In een artikel uit 2022 licht ze haar visie toe. Een paar kernwoorden. Ze schaart haar opvattingen over limitarisme onder de stroming van de zogeheten probleem-gestuurde politieke filosofie. Dat wil zeggen dat het over praktische problemen gaat en kijkt naar wat het kan bijdragen aan de analyse en oplossing van het probleem. Voorts noemt ze dat het zowel een comparatieve als relatieve connotatie kent. Comparatief in de zin dat het altijd in vergelijking met anderen is. Relationeel omdat het naar de relatie of verbinding met anderen kijkt. Daarnaast zet ze limitarisme af tegen egalitarisme en sufficientarianisme: egalitarisme beoogt gelijkheid voor mensen qua politiek een sociale mogelijkheden; sufficientarianisme beoogt dat elk mens voldoende heeft. Beide zijn vormen van distributieve rechtvaardigheid (zie het boeiende. artikel van Robeyns voor nadere toelichting).


Easterlin-paradox

Voordat ik verder ga met een beschouwing over wat ethisch zou zijn of simpelweg goed voor de maatschappij, wil ik even de theorie van Richard Easterlin aanstippen. Easterlin was de eerste econoom die onderzoek deed naar geluk. Hij komt tot ontdekking dat er een correlatie is tussen inkomen en geluk. Echter slechts tot een bepaald niveau. Daarboven wordt men niet gelukkiger. Dit geldt zowel voor individuen als naties. Dit verschijnsel staat bekend als de Easterlin-paradox.  Het inkomen waarvan wordt gezegd dat je daarboven niet meer gelukkiger wordt, lijkt te liggen rond de 180.000 – 200.000 euro op jaarbasis. Het jaarsalaris waarmee men gelukkig is, ligt zelfs veel lager (zie het web voor de verschillende salarissen in relatie tot happiness). Easterlins’ theorie kijkt eveneens naar wat anderen hebben (comparatief) en naar de verhouding met of tot anderen (relationeel).

Het verschil tussen Robeyns en Easterlin is hun invalshoek of discipline, respectievelijk politieke filosofie en economie. Beide invalshoeken zijn interessant in een maatschappelijk en politiek debat.


De kardinale deugden van Aristoteles

Terug naar de filosofie en meer specifiek naar de ethiek. Recent woonde ik een lezing bij van de Denker des Vaderlands, emeritus hoogleraar wijsgerige ethiek Paul van Tongeren. Zijn vertoog ging over Aristoteles en diens kardinale deugden.

De naam kardinaal komt van het Latijnse woord ‘cardo’, dat scharnier betekent. Er zijn vier kerndeugden waarom alles draait (zie de afbeelding hierboven). Ze zijn als scharnieren, waaraan de deur met alle deugden draait. Ofwel, de kardinale deugden zijn onmisbaar voor een deugdzaam leven en zijn aanwezig in elke andere deugd (mijn artikel over virtue ethics gaat hier nader op in). Mij gaat het in relatie tot het limitarisme vooral om de vierde deugd, gematigdheid, matigheid of zelfbeheersing. Wat deugden of deugdzaam leven is, is voor ieder persoon verschillend en situatie-afhankelijk, volgens Aristoteles. Een antropologische insteek voor een ethisch gezichtspunt, denk ik als antropologe en ethica.

In zijn Ethica Nicomachea introduceert hij ‘het gulden midden’. Dit staat voor het wenselijke midden tussen twee uitersten, of twee ondeugden. Een vaak gebruikt voorbeeld ter illustratie. Aristotles noemt als deugd moed. Daartegenover zet hij twee ondeugden: lafheid en roekeloosheid of overmoed. Als we bezit in dit licht bekijken, is armoede een uiterste (ik zou het geen ondeugd willen noemen want wie wil nu arm zijn?) en rijkdom en met name excessieve rijkdom het andere uiterste. Dit een ondeugd noemen gaat wellicht ook wat ver. Aristoteles zegt niet dat je niet rijk mag zijn, maar zegt dat niet té rijk zou moeten willen zijn.

Maatschappelijke discussie

Robeyns’ limitarisme vraagt een reflectie over wat rijk en té rijk is. Eastelins’ happiness theorie geeft aan dat een natie of een persoon niet gelukkiger wordt boven een bepaalde grens van rijkdom. Een combinatie van dit politieke filosofische gedachtegoed met het economische welzijnsdenken, vormt wellicht een interssant vertrekpunt voor een maatschappelijke discussie. Want excessief rijk zijn geen ondeugd noemen hangt af van wat je er mee doet: in vergelijking tot anderen en in relatie tot anderen. Tijd om hier eens goed met elkaar van gedachten over te wisselen.

P.S. ik heb in dit artikel geen aandacht besteed aan de impact en effecten van extreme rijkdom. Het op de eerste dag van de Wereld Economic Forum in Davos gepubliceerde rapport van OXFAM Novib doet dat wel en stelt eveneens de vraag of het geen tijd is voor een rijkdomsgrens?

Comments are closed.