Zo luidde de kop in Het Parool van zaterdag 29 juli ’17. Dat intrigeert me, te meer omdat tal van nationaliteiten veel gastvrijer blijken dan wij Nederlanders. Het artikel lezend worden twee redenen aangevoerd: 1) de overvolle agenda’s en 2) het gericht zijn op het gezin. Zonder deze twee argumenten tegen te willen spreken, ik heb hier immers geen onderzoek naar gedaan, krap ik me toch achter de oren.
Niemand gaat graag naar ’t ziekenhuis; niet thuis, in je eigen land en al helemaal niet wanneer je op reis bent. Soms kan ’t niet anders. Ook omdat de gezondheidszorg elders anders is georganiseerd dan in Nederland.Het overkwam mij toen ik recent in Indonesië verbleef. Vlak na aankomst kreeg ik last van mijn rug. Zelfs zo erg dat zitten, staan, lopen en liggen moeilijk en pijnlijk werd. Ibuprofen en paracetemol hielpen slechts korte tijd. En naar ’t leek, steeds korter en korter. Dus moest ik op zoek naar een dokter.
Dat was makkelijker gezegd dan gedaan en uiteindelijk kwam ik uit in het ziekenhuis Santo Borromeus. Een hospitaal van katholieke gezindte, oud overblijfsel van de Nederlandse inmenging in dit land.
Zonder kennis van zaken liep ik de eerste de beste ingang in om te vragen waar en bij wie ik moest zijn.
Helaas was de ortopeed die dag niet aanwezig en moest ik tot de volgende dag wachten. Echter met een van pijn vertrokken gezicht werd ik meteen op een bed gelegd: in de E.R.! Zo erg was het nu ook weer niet, en zeker niet urgent. Wel pijnlijk, dat dan weer wel.
Elke week opent er wel een nieuwe winkel in de Javastraat. De straat is hard op weg om de leukste winkelstraat van de stad te worden en daarmee de Negen Straatjes of de Haarlemmerstraat definitief van hun troon te stoten. In het geval van de laatste lijkt dat overigens alleen nog te moeten voor het oog van de toerist die zich baseert op zijn gedateerde reisgids.
De Javastraat was lang gelden een volksbuurt, daarna een Vogelaarswijk met een grote culturele diversiteit en is nu op weg om een gegentrificeerde buurt te worden. Het begon met “Licht en Meubels” dat lang voordat de straat populair werd neerstreek in de toen nog door Turkse en Marokkaanse slagers en groenteboeren gedomineerde straat. Dat was lef want het was helemaal niet zeker dat de buurt de toch niet al te goedkope waar uit de winkel zou aanschaffen. Ook restaurant de Wilde Zwijnen behoorde tot de pioniers van de straat. Met de opknapbeurt van het Javaplein en de vestiging van Borneohof met een filiaal van de OBA, de Coffee Company en een trendy fitness was de toon definitief gezet. Alras volgde hippe koffie- en dranktentjes. Wie had ooit kunnen bevroeden dat er zich een heuse rumbar zou vestigen?
Vorige week was ik op de ITB in Berlijn, de grootste beurs op toeristisch gebied in Europa. Nu hangt voor mij toerisme samen met gastvrijheid of in ieder geval met het iemand zich welkom laten voelen en heten.
Dat dit niet voor iedereen geldt werd bij de ontvangst duidelijk. Bij de garderobe werkte een dame die het 25ste levensjaar nog niet was gepasseerd. Ze nam jassen en tassen aan met de snelheid waarmee je menig negentigjarige vergeleken snel en fief zou noemen. Bovendien keek ze erbij alsof het leven zwaar was, heel zwaar en allesbehalve leuk. Op mijn vraag of ze moe was (negen uur in de ochtend) kreeg ik een holle, verveelde blik terug.
Toen ik rond een uur of vier, vijf in de middag mijn spullen weer kwam ophalen, was ze er nog. Niet sneller of vrolijker en zeker niet meer gastvrij geworden in de tussentijd. Een houding en uitstraling die de dame naast mij de opmerking ontlokte:
“Oh I never saw such a slow service; She really does not seem to enjoy work or life in general. Poor girl! Nowadays these youngsters will easily get 90 or 100 years old… ahh she still has very long to go…”.
De laatste week of dag van het jaar kunnen we altijd tal van terugblikken lezen: lijstjes met bijzondere mensen die overleden, meest ingrijpende gebeurtenissen die plaatsvonden, de opvallendste uitspraken, en ga zo maar door. Überhaupt zijn wij Hollanders een volk dat dol is op lijstjes. We produceren er dan ook vele van, niet alleen aan het einde van het jaar: de beste scholen, de beste gezondheidszorg, de beste politici. Het lijkt er steeds meer op of het onze nationale hobby is die ons verbindt. Immers het zijn lijstjes gebaseerd op objectieve cijfers en de vergelijkingen die hierin worden getrokken zijn daarom dus ‘waar’.
Het meest indrukwekkende lijstje dit jaar vond ik toch wel het lijstje dat aangeeft hoe goed we ‘t doen t.o.v. de rest van de wereld (zie hierboven van Gijs Weenink). Als je dit overzicht leest, vraag je je af wat maakt dat we ook zo dol zijn op onze andere nationale hobby, klagen? Ook in galspugerij zijn we goed: we klagen steen en been over de meest uiteenlopende dingen, van futiliteiten tot (gelukkig) ook werkelijk belangrijke zaken. En dit steeds vaker in niet mis te verstane bewoordingen en in en op talloze media.
Wat mij naast de lijstjes – waarvan ik overigens het nut veelal ten zeerste betwijfel behalve dat ze een relatieve positie aangeven t.o.v. anderen die op de lijstjes prijken – het meest verwondert is ook de toon waarop we elkaar tegemoet treden. Gematigdheid, de mogelijkheid tot het vinden wat ons verbindt i.p.v. wat ons scheidt, relativering en vooral ook het in staat zijn of willen zijn te bedenken wat de eigen rol is in veel van deze klagerijen lijkt ten enen male te ontbreken. Die houding, weinig tot geen zelfkritiek en zelfspot, maakt dat futiliteiten worden uitvergroot tot immense proporties. Het maakt dat we wissewasjes niet in de kiem smoren maar laten uitgroeien tot gigantische problemen. En dat we schelden en tieren over wat de ander ons allemaal niet aandoet. Pff, hoe ingewikkeld kan je het leven maken, vraag ik me vaak af.
Wie heeft er nu nooit naar gekeken? De eigen familie-geschiedenis. Zelf kom ik slechts zo nu en dan mensen bij wie een belletje gaat rinkelen bij de naam Lombarts. Mijn familie in het Zuiden krijgt vaker vragen en opmerkingen. Vandaar dat ik zelf maar eens ben gaan kijken wat er te vinden is op het web.
De oudste vermelding gaat over de vader van mijn vader. Helaas is niet duidelijk wanneer het vijfentwintig jaar geleden was. Maar dat is vast al een tijdje geleden wat geloof dat de goede man al weer bijna zo’n vijfenzeventig jaar dood is (aai waar is de stamboom gebleven?).
This paper examines the role of hospitality in the contemporary, globalized world. It is argued that commercial hospitality will be central in the upcoming transformation or well-being economy characterized by meaning and reciprocity. Hospitality, as attitude and not only in the sense of behaviour, will be pivotal for organisations to survive in the near future. Drawing on the literature in a variety of disciplines this paper explores how the multiple roles of hospitality may contribute to the transition of the well-being economy. This paper attempts to reveal several themes for further research and posits that hospitality goes beyond the hospitality industry, more particular it introduces hospitality to the healthcare industry. It sets the agenda for a line of hospitality research in the Hotelschool The Hague. Furthermore, it strives to become part of the consistent and challenging existing line of hospitality research and to complement it with ground-breaking research in other areas where cross-overs with the hospitality industry are urgently needed and desired.
Sinds begin september 2016 ben ik Lector (Professor) Hospitality, Happiness & Care aan de Hotelschool The Hague. Mijn onderzoek concentreert zich op hoe gastvrij denken en handelen organisaties economisch en sociaal-maatschappelijk beter laat renderen. Ofwel hoe maak je consumenten, cliënten, patiënten alsook medewerkers, kortom een breed palet aan stakeholders gelukkiger met behulp van hospitality denken en doen. Mijn onderzoek zal in het teken staan van de huidige maatschappelijke ontwikkeling van een belevenis economie naar een betekenis economie waar het belang van relaties en waarde-toevoeging essentieel zijn.
Niet voor niets staan deze drie kernbegrippen Hospitality, Happiness & Care centraal. Een beknopte verkenning.
Citymarketing en hypes? Van de week werd ik opgebeld door een journalist van het AD Rotterdam. ‘Of ik al gehoord had van de citymarketeer van Oud-Beijerland die zijn gemeente in de schijnwerpers zetten door Pokémon-gamers te lokken?’ Nee, dat had ik niet. ‘En wat vond ik daar van?’ (lees hier het artikel: Citymarketing & Pokemon 1 & CP 2).
Locatie: eerste verdieping van de OBA waar het ‘Paleis voor Volksvlijt 2056′plaatsvindt, dé locatie om te praten over de toekomst van Amsterdam.